Een verlopen Hagenese, die zich nog vijfentwintig wilt voelen, hangt aan de bar en laat haar ogen glijden over de mannelijke klanten, in de hoop dat iemand reageert op haar steelse blikken. Haar echtgenoot naast haar, kijkt zwijgend toe. Helmut, de buurman van Duitse origine zit zoals gewoonlijk op zijn vaste plekje met een borrel en een biertje voor zijn neus. Stemverheffingen vullen de andere kant van de bar door de Zeeuw die niet meer welkom is in de andere cafés die het dorp rijk is. Op de achtergrond Marianne Weber. In de hoek wordt druk gekaard en de biljart tafel wordt gebruikt als prijzentafel voor de bingo die vanavond gespeeld gaat worden,
Ik mag niet meer drinken van de dokter, zegt Bob en je hoort de spijt in zijn stem. In de zeventig is hij en het enige wat hij nog mag, zijn medicijnen voor zijn hart. De afgelopen weken is hij in een oude man veranderd, maar wanneer hij op vrijdagavond nog een dienstje draait om de nieuwe eigenaren een handje te helpen, komen de pretlichtjes weer in zijn ogen. Weg van zijn zeurende wijf die niet meer achter de geraniums vandaan wilt komen. Stiekem nippend van zijn portje. Eentje kon vast geen kwaad.
Een aantal weken later komt Bob niet meer in zijn café. Zijn kruk heeft plaatsgemaakt voor een doorgezakte bloemetjes fauteuil. Hij zit naast zijn vrouw achter de opgedroogde plantjes. De tijd heeft hem ingehaald. Zijn vrouw heeft hem zijn vrijdagavond afgepakt. Naast hem staat een fles jenever en als ik hem zie lopen op straat is hij Bob niet meer. Voor mij is Bob, een boegbeeld voor hoe een café hoort te zijn. Waar alles kan en mag. Waar je kan zuipen en eten, kan lachen en huilen. Bob is niet meer. Hij is nu gewoon een oude man.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten